Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Er zijn Joodse mannen, [18]die gij over [19]de bediening van het landschap van Babel gesteld hebt, [20]Sadrach, Mesach en Abed-nego; deze mannen hebben, o koning! op u geen acht gesteld; [21]uw goden [22]eren [23]zij niet, en zij bidden het gouden beeld niet aan, hetwelk gij opgericht hebt. 18. Alsof zij zeiden: Inplaats daar zij u alle gehoorzaamheid behoorden te bewijzen, vanwege de menigvuldige eer, genaden en weldaden, die zij van u ontvangen hebbben, zo zijn zij u allerongehoorzaamst. 19. Of, werk, of zaken. 20. Waarom beschuldigen zij ook tegelijk Daniel niet? Of hij is hier niet bij geweest, zijnde ergens ver van de hand om grootwichtige zaken van den koning te verrichten; of was hij hier tegenwoordig, zo wisten zij wel dat hij bij den koning zo heel groot was, dat zij hem tevergeefs zouden beschuldigd hebben. Zo hebben zij dan van hem stilgezwegen, tenminste voor een tijd, zoekende deze drie mannen vooreerst van kant te helpen, die zich uit deze algemene bijeenkomst niet hebben kunnen of mogen weghouden. 21. Gelijk 1 Kon.11:33. Anders: uwen god, dat is, dit beeld, waar gij een god van maakt. Of waarin, of waardoor gij uw god aanbidt. 22. Of, dienen. 23. Te weten die drie jongelingen. In deze historie wordt nergens gezegd dat de andere Joden zijn aangeklaagd en gestraft geworden. Sommigen menen dat deze boze Chaldeen zo blijde waren als zij die drie jongelingen in hun net hadden gekregen, dat zij op de rest niet letten.